Bewijs in het asielrecht: littekens en seksuele gerichtheid

3709

In het Nederlandse asielrecht staat centraal wat de asielzoeker aan de IND vertelt over de vervolgingen en bedreigingen die hij heeft meegemaakt. Hoe bewijst een asielzoeker dat hij in aanmerking komt voor asiel?

Door Hemme Battjes

De Correspondent 31 oktober 2013 ‘Hoe bewijs je marteling of een seksuele gerichtheid?’

De IND houdt de stellingen van de asielzoeker over zijn vervolging en bedreigingen voor waar als ze die geloofwaardig vindt (zie over de geloofwaardigheidbeoordeling het eerdere blog Inhoudelijke toetsing in asielzaken? ). Daartoe is onder meer vereist dat wat de asielzoeker vertelt ook bij doorvragen consistent is, en dat dit strookt met wat bekend is over het land van herkomst. Maar de asielzoeker kan ook proberen zijn asielrelaas met bewijsmiddelen nader te onderbouwen. Dat bewijs kan van alles zijn – getuigenverklaringen, een arrestatiebevel, een taalanalyse waaruit blijkt dat hij uit een bepaald gebied komt. Over de waarde en het belang van die bewijsmiddelen gelden allerlei regels. Zo moeten volgens het Nederlandse recht getuigenverklaringen afkomstig zijn uit ‘objectieve en verifieerbare bron’ – een briefje waarin de broer van de asielzoeker schrijft dat de asielzoeker echt bedreigd is door de politie komt weinig bewijskracht toe. Algemene uitspraken over wat als bewijs geldt zijn daarom niet te doen. Hieronder worden twee bewijskwesties waarover in Nederland veel te doen is besproken: medisch bewijs van marteling en bewijs van seksuele gerichtheid.

Medisch bewijs van marteling
De IND gaat ervan uit dat aan een litteken niet te zien is hoe het is veroorzaakt. Daarom laat zij zelf geen onderzoek doen naar littekens (ook niet als die littekens wel geconstateerd zijn bij de medische controle waaraan alle asielzoekers worden onderworpen). De asielzoeker kan wel zelf een expertisecentrum inschakelen (het iMMO, instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek). De bevindingen daarvan zijn niet doorslaggevend, maar de IND moet er wel rekening mee houden. Als uit dat onderzoek naar voren komt dat de littekens waarschijnlijk veroorzaakt zijn door marteling, moet de IND bezien of die littekens het asielrelaas ondersteunen. Maar als uit het onderzoek blijkt dat het litteken ook door iets anders dan marteling kan zijn veroorzaakt, mag de IND het onderzoek negeren.

Is deze omgang met medisch bewijs van marteling in overeenstemming met internationaal recht?
Volgens sommigen, waaronder Amnesty International en Vluchtelingenwerk, stelt de IND zich niet actief genoeg op. Deze organisaties beroepen zich onder meer op een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Het ging in die zaak om een asielzoeker die stelde dat een litteken door marteling was veroorzaakt. Dit werd door een verklaring van een arts bevestigd. Het EHRM stelde dat de arts in kwestie weliswaar geen specialist was in het herkennen van sporen van marteling, maar dat dit bewijs wel maakte dat het aan de staat was om die verklaring te weerleggen.  En als de staat dat niet deed, moest van de juistheid van de stellingen van de asielzoeker worden uitgegaan. Een uitspraak waarin de Nederlandse omgang met medisch bewijs strijdig bleek met het mensenrechtenverdrag heeft het EHRM tot op heden echter niet gedaan.

Seksuele gerichtheid
Bij vervolging vanwege politieke overtuiging zijn verschillende bewijsmiddelen denkbaar – een lidmaatschapskaart van een vakbond, een foto waarop de asielzoeker bij een demonstratie te zien is, of berichten van de asielzoeker op internet. Maar hoe toon je seksuele gerichtheid aan? In Nederland wordt dat behandeld als een gewone geloofwaardigheidskwestie. De IND beoordeelt dus of consistent is wat de asielzoeker over zijn seksuele gerichtheid stelt. De asielzoeker die zegt homoseksueel te zijn, wordt tijdens het asielgehoor dus uitgebreid ondervraagd over hoe hij die homoseksualiteit invult en over eventuele mishandelingen of bedreigingen die hij vanwege die gerichtheid heeft ondervonden.

Op deze aanpak is kritiek, omdat de ondervraging een inbreuk kan vormen op de privacy. Weliswaar worden ‘ in beginsel’ geen expliciete vragen over het seksleven van de asielzoeker gesteld, de asielzoeker wordt wel gevraagd naar zijn seksuele ‘gedrag’, en hoe hij zich bewust is geworden van zijn gerichtheid. Verder kan een asielzoeker zich door schaamte belemmerd voelen om ten overstaan van een IND-ambtenaar en een tolk zijn seksuele doen en laten op tafel te leggen. Bovendien steunt het geloofwaardigheidsoordeel op opvattingen over wat normaal (of te verwachten) gedrag is. Zo werd de seksuele gerichtheid van een man uit Sierra Leone ongeloofwaardig geacht omdat hij geen blijk had gegeven van ‘worsteling met zijn geaardheid’.

Fallometrie
Zijn er alternatieven? Uit onderzoek van Jansen van COC Nederland en Spijkerboer van de VU uit 2011 blijkt dat Europese staten uiteenlopende methoden hanteren. Sommige staten gaan simpelweg uit van de juistheid van de stelling van de asielzoeker dat hij homoseksueel is. Dat kan vergaande consequenties hebben. Zo geldt in Nederland dat de vervolging van homoseksuelen in Irak zo ernstig is, dat elke Irakese  homoseksueel de vluchtelingenstatus krijgt, ongeacht of hij of zij in het verleden al eens mishandeld of bedreigd is. Als de enkele stelling voldoende is om als homoseksueel aangemerkt te worden, zou dus elke Irakees die zegt dat hij homoseksueel is asiel moeten krijgen.

De meeste lidstaten eisen daarom meer. Dat varieert van algemene vragen om de gestelde homoseksualiteit te verifiëren, tot psychiatrisch onderzoek (in Duitsland). Zeer omstreden is de tot voor kort in Tsjechië en in Slowakije soms nog steeds toegepaste ‘ fallometrische methode’, die neerkomt op meting van fysieke reacties op pornografie. Weliswaar wordt deze methode alleen toegepast na schriftelijke instemming van de asielzoeker, maar velen, onder wie de UNHCR, menen dat dit een ernstige inbreuk is op de privacy of zelfs strijdig met het recht om gevrijwaard te blijven van onmenselijke en vernederende behandeling.

Europese normering
De bewijsvoering van seksuele gerichtheid loopt dus sterk uiteen tussen de lidstaten, en het is de vraag of sommige benaderingen de mensenrechten van de asielzoeker wel respecteren. Omdat het Unierecht beoogt het asielrecht te harmoniseren, kan een nationale rechter daarover vragen stellen aan het Hof van Justitie in Luxemburg. Dat heeft de Nederlandse Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dit voorjaar ook gedaan. De Afdeling vraagt het Hof van Justitie welke grenzen het Unierecht, en dan vooral het recht op privacy en het verbod op onmenselijke en vernederende behandeling, aan het onderzoek naar de seksuele gerichtheid stelt, en of daar andere normen gelden dan bij de beoordeling van een gestelde geloofs- of politieke overtuiging. De uitspraak van het Hof valt in de tweede helft van 2014 te verwachten.