Brexit: Verblijfsrechten van Britten in Nederland

3575

Britse staatsburgers zijn niet langer burgers van de Europese Unie. Op het moment dat de transitieperiode op 31 december 2020 afliep verloren zij deze ‘supranationale’ status. Dit verlies heeft niet alleen consequenties voor hun verblijfsrecht en stemrecht in lokale en Europese verkiezingen, maar mogelijk ook grote gevolgen voor hun sociale rechten in de Nederlandse verzorgingsstaat. Wat zijn de gevolgen van Brexit voor de verblijfsrechten van Britten in de Nederland?

Door Dion Kramer*

Een cruciale datum voor de betekenis van Brexit voor Britten in Nederland was 31 december 2020, de datum dat de zogenaamde ‘transitieperiode’ tot een einde kwam. Tot die tijd konden Britten zich naar een EU-lidstaat verplaatsen op basis van de bestaande vrij verkeersrechten, waarna deze rechten zogezegd ‘bevroren’ werden. Nederland hanteert een ‘constitutief’ systeem om de verblijfsrechten van Britten vast te leggen. Dit betekent dat Britten hun verblijfsstatus ontlenen aan een succesvolle aanvraag voor een verblijfsvergunning bij de IND. De uiterste deadline voor deze aanvraag was 30 september 2021.

Er bestaan grote verschillen in de betekenis van Brexit voor te onderscheiden groepen Britten, waarbij het einde van de transitieperiode telkens doorslaggevend is.

Permanent verblijfsrecht voor 31 december 2020                                             Verreweg de meest stabiele status genieten Britten die zich voor 31 december 2020 in Nederland hebben gevestigd en langer dan vijf jaar in Nederland hebben verbleven. De voorwaarden voor een permanent verblijf als Brits staatsburger zijn gelijk aan die van het duurzaam verblijfsrecht onder het EU recht. Je dient namelijk vijf jaar onafgebroken en rechtmatig in Nederland gewoond te hebben (artikel 16 Richtlijn 2004/38). Rechtmatig wonen in Nederland betekent in deze context ofwel het (parttime) werken ofwel het beschikken over voldoende bestaansmiddelen. De voorwaarden die Nederland aan ‘daadwerkelijke en reële arbeid’ (40% van de arbeidstijd of 50% van het minimumloon) en voldoende bestaansmiddelen (minimaal de netto bijstandsnorm) lijkt te verbinden zijn op het eerste oog te streng in het licht van de Europese rechtspraak. Aangezien de concrete omstandigheden van het geval meegewogen dienen te worden, wordt er verwacht dat hier binnenkort rechtspraak over zal ontstaan. Het permanent verblijfsrecht van Britse staatsburgers kan slechts verloren gaan bij een afwezigheid van vijf jaar, wat genereuzer is dan de termijn van twee jaar die geldt voor EU-burgers met duurzaam verblijfsrecht. Ook kan de IND in extreme gevallen besluiten om Britten met permanent verblijfsrecht te verwijderen van het grondgebied om ernstige redenen van openbare orde of veiligheid. Het moet echter wel gaan om een individueel gedrag dat een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Dit laatste wordt doorgaans door het Hof uitgelegd als een zeer hoge eis.

Tijdelijk verblijfsrecht voor 31 december 2020                                                    Britten die zich voor 31 december 2020 in Nederland hebben gevestigd, maar nog niet 5 jaar onafgebroken in Nederland hebben verbleven, komen in aanmerking voor een tijdelijk verblijfsrecht in Nederland. Zij dienen hiervoor aan te tonen dat zij op het moment van de aanvraag voldoen aan de bovengenoemde voorwaarden (‘reële en daadwerkelijke arbeid’ of ‘voldoende bestaansmiddelen’ en een zorgverzekering). Studenten kunnen hun studie afmaken wanneer zij hun bewijs van inschrijving, voldoende middelen en een zorgverzekering kunnen aantonen. Britten met een tijdelijke verblijfsvergunning behouden vrijwel al hun verblijfsrechten als EU-burgers. Tijdens hun verblijf kunnen zij van ‘status’ wisselen (bijvoorbeeld van student naar werknemer of vice versa) zonder dat de aanvullende voorwaarden of inkomenseisen van toepassing zijn, zoals die gelden voor ‘reguliere’ derdelanders. Ook kunnen zij bijvoorbeeld perioden werkloos en/of werkzoekend zijn, zonder dat dat direct een gevaar vormt voor hun verblijfsrecht. Een zeer belangrijk punt is dat Britten, die langer dan een jaar ononderbroken hebben gewerkt en onvrijwillig werkloos raken, hun verblijfsrecht voor onbepaalde tijd behouden op grond van het bestaand EU-recht, zolang zij zich als werkzoekende inschrijven bij en meewerken met de UWV.

Zodra het tijdelijk verblijfsrecht eenmaal is verkregen kan het slechts in drie situaties in gevaar komen. Dit is ten eerste het geval wanneer volgens de IND niet langer wordt voldaan aan de bovengenoemde (economische) verblijfsvoorwaarden. Britten die bijvoorbeeld korter dan een jaar hebben gewerkt en onvrijwillig werkloos raken behouden hun verblijfsrecht en recht op bijstand voor slechts zes maanden. Na deze zes maanden moeten zij aantonen een reële kans op werk te hebben, anders riskeren zij verlies van hun verblijfsrecht. Ook is het risicovol voor personen zonder (parttime) werk om bijstand aan te vragen. Gemeenten dienen dit beroep op bijstand te melden bij de IND, die vervolgens over kan gaan op een (her)beoordeling van het verblijfsrecht en met name de vraag of er sprake is van voldoende middelen van bestaan. Ten tweede lijkt Nederland gevolg te geven aan een bepaling uit het terugtredingsakkoord dat een afwezigheid van 6 achtereenvolgende maanden van het Nederlands grondgebied de continuïteit van het verblijfsrecht kan aantasten. Ten slotte kan de IND besluiten dat Britten een gevaar voor de openbare orde of openbare veiligheid vormen, maar dit dient wederom te gaan om individueel gedrag dat een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Uit de rechtspraak van het Hof lijkt niet te volgen dat dit gaat om ‘de rust en orde op straat en in openbare ruimtes en gebouwen’, de betekenis die de IND daaraan wil geven. Verlies van het tijdelijk verblijfsrecht op grond van het (afgeleid) EU-recht heeft grotere gevolgen voor Britse staatsburgers dan voor EU-burgers. Met uitzondering van de specifieke gevallen waarin een inreisverbod is opgelegd om redenen van openbare orde of veiligheid, zouden EU-burgers bijvoorbeeld weer een baan kunnen vinden of na een paar maanden weer terug kunnen reizen naar Nederland en zo weer ‘automatisch’ een verblijfsrecht te verwerven op grond van het EU-recht. Voor Britten daarentegen heeft het verlies van dit speciale verblijfsrecht een permanent karakter.

Verblijfsrecht na 1 januari 2021                                                                          Britten die vanaf 1 januari 2021 in Nederland zijn gearriveerd, in de toekomst zullen arriveren of die hun permanente of tijdelijke verblijfsrecht verliezen kunnen zich niet langer beroepen op de Europese vrij verkeersregels. Zij zijn daarom afhankelijk van de regels die Nederland eenzijdig oplegt. De Nederlandse regering lijkt Britten grotendeels als ‘reguliere vreemdelingen’ te behandelen. Britten zullen volgens de reguliere migratieroutes (werk, familie, studie, etc) een verblijfsvergunning moeten aanvragen en moeten voldoen aan bijvoorbeeld de (strenge) inkomenseisen. Hoewel hun sociale rechten voornamelijk gekoppeld zullen zijn aan hun verblijfsstatus, biedt de ‘Handels- en Samenwerkingsovereenkomst’ hun uitgebreide sociale zekerheidsrechten.

Conclusie                                                                                                                   Het verlies van Unieburgerschap maakt Britten niet meer of minder Europeaan. Het verlies betekent echter wel dat zij minder afdwingbare rechten op verblijf in Nederland hebben en minder gelijke behandeling binnen onze verzorgingsstaat. De gevolgen zijn verreweg het grootst voor een jonge generatie Britten die ooit nog naar Nederland hoopte te verhuizen om hier te studeren, te werken of simpelweg een interessanter leven te leven zonder strikte voorwaarden en hoge inkomenseisen. Hun opties zijn aanzienlijk beperkter en als die al bestaan veel kostbaarder. Voor Britten die zich voor 31 december 2020 in Nederland vestigde en hier een toekomst voor zich zien, loont het de moeite het permanent verblijfsrecht te bemachtigen. Voor hen luidt het devies om vijf jaar lang economisch actief of zelfvoorzienend te zijn, zich enigszins te gedragen en tussentijds niet langer dan een periode van een half jaar Nederland te verlaten.

* Dion Kramer werkt als universitair docent bij de afdeling Transnational Legal Studies van de VU en doet onderzoek naar het recht en de politiek van de Europese integratie. Dion Kramer is een aangesloten lid van het ACMRL.