Russische deserteurs en asiel: Een complexe constellatie

3305

Andrey Medvedev, een voormalig commandant van de beruchte Russische huurlingengroep Wagner, heeft asiel aangevraagd in Noorwegen. Hij gaf aan gedeserteerd te zijn, oorlogsmisdaden van leden van de Wagner-groep in Oekraïne te hebben gezien en bereid te zijn om over deze oorlogsmisdrijven te getuigen. Zouden deserteurs als Medvedev in aanmerking kunnen of moeten komen voor asiel?  

Joris van Wijk & Maarten Bolhuis* 

Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van 1951
Kort na de inval van Rusland in Oekraïne benadrukte een aantal commentatoren, waaronder Peter Schuck, Ilya Somin en David Bier dat westerse landen onderdak zouden moeten bieden aan overlopende Russische soldaten. De voordelen voor het Westen liggen voor de hand: het aantal Russische strijders daalt hierdoor, het frustreert de Russische militaire structuur, het tast het moreel om te blijven vechten aan en – als deserteurs bereid zijn inlichtingen en bewijzen te delen –kan het de informatiepositie van Oekraïne en zijn NAVO-bondgenoten versterken en bijdragen aan de vervolging van internationale misdaden.  

Dergelijke asielaanvragen brengen ontvangende landen echter in een moeilijk parket. Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag bepaalt namelijk dat asielzoekers moeten worden uitgesloten van bescherming wanneer er ‘ernstige redenen zijn om te veronderstellen’ dat zij betrokken zijn geweest bij oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid, genocide of andere ernstige niet-politieke misdaden (zie ook het eerdere blog ‘Kan een misdadiger vluchteling zijn?’). Met uitzondering van de Verenigde Staten hebben alle andere NAVO-landen het Vluchtelingenverdrag van 1951 geratificeerd en zijn daarom in principe verplicht artikel 1F toe te passen.  

Bewijsmaatstaf voor uitsluiting vluchtelingschap
De bewijsmaatstaf voor staten om mensen uit te sluiten van vluchtelingschap op basis van artikel 1F Vluchtelingenverdrag is relatief laag. Hoewel de interpretatie van de bewijsmaatstaf van land tot land verschilt, bestaat er een grote kloof tussen het bewijs dat nodig is om asielzoekers op basis van artikel 1F uit te sluiten (‘ernstige redenen om te veronderstellen’) en het bewijs dat nodig is voor een strafrechtelijke veroordeling (‘wettig en overtuigend bewijs’). In sommige landen wordt 1F Vluchtelingenverdrag bijvoorbeeld van toepassing geacht op personen die enkel en alleen misdrijven hebben gefaciliteerd. Ook worden overmacht en dwang zeer beperkt als verweermiddel geaccepteerd. Dat maakt dat het voorkomt dat asielzoekers die waarschijnlijk een relatief kleine rol hebben gespeeld bij het plegen van mogelijke internationale misdrijven worden uitgesloten op basis van artikel 1F. In Nederland zijn bijvoorbeeld Syrische asielzoekers uitgesloten omdat zij arrestaties en martelingen zouden hebben gefaciliteerd door informatie aan inlichtingendiensten te verstrekken (zoals een ambtenaar die namen van autobezitters doorgaf na ontvangst van kentekens), of een persoon die budgethouder was bij wetenschappelijk instituut waar chemicaliën werden opgeslagen die uiteindelijk zijn gebruikt bij chemische aanvallen.  

 Het ligt daarmee voor de hand dat ook Russische deserteurs kunnen worden uitgesloten op basis van artikel 1F. Voor zover bekend zijn vooralsnog slechts een handjevol individuen – waaronder bijvoorbeeld Pavel Filatyev en Nikita Chibrin – gedeserteerd, waarna ze asiel hebben aangevraagd in het Westen. Ook een voormalige Wagner-werknemer en voormalige FSB-officier zouden naar westerse landen zijn gevlucht. Chibrin, een van de bovengenoemde deserteurs, beweerde bijvoorbeeld dat hij deel uitmaakte van de eenheid (de 64ste Separate Guards Motor Rifle Brigade) die ervan wordt verdacht in maart 2022 oorlogsmisdaden te hebben begaan in de regio Kiev. Hoewel hij benadrukte zelf niet betrokken te zijn geweest bij enige oorlogsmisdaden, zou hij toch voor uitsluiting in aanmerking kunnen komen als er bewijzen zijn dat hij deel uitmaakte van de brigade op het tijdstip en de plaats waar de oorlogsmisdaden werden gepleegd en daarbij een kleine, faciliterende rol heeft gespeeld. Zoals opgemerkt, hoeft een dergelijke faciliterende rol niet onomstotelijk te worden bewezen. Ook zouden, afhankelijk van hun functie en rol, voormalige FSB-officieren en Wagner-commandanten en -soldaten mogelijk voor uitsluiting in aanmerking komen. De Wagner-groep staat al sinds ruim voor het begin van de oorlog in Oekraïne bekend om zijn betrokkenheid bij oorlogsmisdaden, terwijl de FSB naar verluidt verantwoordelijk is voor martelingen en politiek gemotiveerde moorden, misdrijven die ook tot 1F-uitsluiting kunnen leiden.  

Een complexe afweging
Het dilemma is duidelijk. Deserteurs kunnen over informatie beschikken die waardevol is voor de inlichtingendiensten of strafrechtelijke vervolging. Tegelijkertijd kan er een sterke aanleiding zijn om hen op basis van artikel 1F uit te sluiten. Problematisch is dat vooral diegenen met de beste informatiepositie – goed ingevoerde en/of hooggeplaatste politici, soldaten of leden van inlichtingendiensten – de grootste kans lopen om te worden uitgesloten. Wanneer zij van asiel worden uitgesloten, worden zij in principe ongewenst verklaard en moeten zij terugkeren naar het land van herkomst. Probleem daarbij is wel dat 1F-ers vaak niet kunnen terugkeren naar hun land van herkomst, omdat er een reëel risico bestaat dat ze bij terugkomst worden gemarteld of onmenselijk of vernederd worden behandeld. Bestaat een dergelijk risico dan mag – op grond van artikel 3 EVRM – iemand niet worden teruggestuurd naar zijn land van herkomst. Zo kan het zijn dat een 1F-er niet wordt toegelaten, maar ook niet gedwongen kan worden uitgezet waardoor zij in een ‘juridisch limbo’ terechtkomen. Een dergelijk perspectief zou Russen kunnen afschrikken om naar het Westen over te lopen en waardevolle informatie te delen.  

Hoewel er tegenwoordig een sterke nadruk ligt op het principe om geen veilige haven te bieden aan oorlogsmisdadigers en op uitsluiting op basis van 1F (het no safe haven beleid), zijn er zeker manieren om deserteurs die over waardevolle informatie beschikken evengoed een verblijfsstatus te bieden. Men kan uitsluiting op basis van 1F bijvoorbeeld gewoonweg negeren, verblijf op humanitaire gronden toestaan of discretionaire bevoegdheden gebruiken om hen toch een status te verlenen. Er bestaan historische precedenten waarbij westerse landen voor een dergelijke pragmatische – om niet te zeggen opportunistische – aanpak hebben gekozen met betrekking tot waardevolle vijandelijke overlopers. Na de Tweede Wereldoorlog kregen voormalige Nazi’s die tijdens de Koude Oorlog als spionnen werden ingezet in ruil voor hun diensten bijvoorbeeld verblijf in de Verenigde Staten. In 2008 verleende Frankrijk asiel aan een overgelopen Colombiaanse FARC-commandant die had geholpen bij de ontsnapping van een hooggeplaatste ontvoerde politicus. Ook is bekend dat een voormalige kolonel van het Syrische leger die over oorlogsmisdrijven getuigde voor Duitse en Franse justitie, niet van asiel werd uitgesloten. 

Met andere woorden, niet alle deserteurs worden gelijk behandeld. Het is mogelijk dat deserteurs met een zeer sterke informatiepositie die bereid zijn samen te werken met de inlichtingendiensten of gerechtelijke autoriteiten – in ieder geval tijdelijk – een veilige haven krijgen, terwijl degenen zonder zo’n positie op basis van artikel 1F worden uitgesloten. Deze dubbele standaard zal mogelijk ook toegepast worden ten aanzien van Russische deserteurs. Een al te principiële ‘no safe haven’-benadering kan immers de bredere doelstellingen van beëindiging van de oorlog en berechting van de slachtoffers van de gepleegde internationale misdaden doorkruisen. Of en wanneer 1F-uitsluiting opportuun is, is de moeilijke vraag voor de overheden van landen waar Russische deserteurs asiel aanvragen. 

Joris van Wijk en Maarten Bolhuis werken als criminologen aan de Vrije Universiteit Amsterdam en zijn verbonden aan het Center for International Criminal Justice