Een Nederlander kan zijn nationaliteit op twee manieren kwijtraken: door een handeling van de overheid (intrekking) of door de werking van de wet (verlies van rechtswege). Hoe zit dat precies?
Door Pieter Boeles en Majd Achour
Inleiding
Eerder is in Verblijfblog al beschreven hoe het Nederlanderschap wordt verkregen. Ook is aandacht besteed aan intrekking van het Nederlanderschap van Jihadisten. In dit blog worden de algemene regels voor verlies van de Nederlandse nationaliteit kort uitgelegd. De Rijkswet op het Nederlanderschap besteedt er vijf wetsartikelen aan. Samengevat komen die bepalingen hierop neer:
- Intrekking gebeurt als de Nederlander bedrog heeft gepleegd bij de verkrijging van de nationaliteit of iets ‘ergs’ heeft gedaan. Dat ‘erge’ kan bijvoorbeeld bestaan uit een misdrijf tegen de veiligheid van de staat, een terroristisch misdrijf, militaire dienst van een andere staat of genocide.
- Verval van rechtswege gebeurt hoofdzakelijk door het vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit of door het vrijwillig afleggen van een verklaring van afstand. De wet heeft het over ‘verlies van Nederlanderschap’ of ‘verloren gaan’.
Het Nederlanderschap mag uitsluitend worden ingetrokken op de gronden die de wet vermeldt. De Minister van Justitie en Veiligheid wordt door de wet niet verplicht gebruik te maken van de mogelijkheid tot intrekking. In beleidsregels, neergelegd in de ’Handleiding’ wordt uitgewerkt hoe de Minister van de beleidsruimte gebruik maakt. De Minister moet daarbij niet alleen rekening houden met alle betrokken belangen maar ook met internationale verplichtingen. Zo blijkt uit het Europees Verdrag inzake de Nationaliteit en het Verdrag tot beperking der staatloosheid dat intrekking in de regel niet mag leiden tot staatloosheid. Die regel staat overigens ook expliciet in art. 14 lid 8 van de Rijkswet.
Bedrog
De Minister kan het Nederlanderschap intrekken indien de betrokkene de nationaliteit op grond van een valse verklaring of bedrog heeft verkregen of relevante feiten heeft verzwegen. Deze bepaling is ingevoerd op 1 april 2003 en kan alleen worden toegepast op personen van wie het Nederlanderschap na die datum is verkregen. De Minister maakt dan, een belangenafweging waarbij wordt gelet op de ernst van het bedrog, eventuele staatloosheid na intrekking en de tijdsduur die na de verlening is verlopen. De wet kent een verjaringstermijn: intrekking is niet mogelijk indien een periode van twaalf jaar is verstreken sinds de verkrijging of verlening van de Nederlandse nationaliteit. Dat is alleen anders indien de betrokkene veroordeeld is voor genocide, misdrijven tegen de menselijkheid of oorlogsmisdrijven.
Misdrijven
De Rijkswet noemt een reeks zeer ernstige misdrijven die tot intrekking van het Nederlanderschap kunnen leiden. Het gaat onder andere om misdrijven tegen de veiligheid van de staat, misdrijven tegen de koninklijke waardigheid en misdrijven tegen hoofden van ‘bevriende staten’. Ook kan het gaan om een terroristisch misdrijf, het werven voor vreemde krijgsdienst of gewapende strijd zonder toestemming van de koning, of om genocide, misdrijven tegen de menselijkheid of oorlogsmisdrijven.
Jihad en vreemde krijgsdienst
De laatste tijd zijn de bepalingen die toepasbaar zijn op jihadgangers aangescherpt en toegespitst. Zoals de Rijkswet op het Nederlanderschap nu luidt, kan de Minister het Nederlanderschap intrekken van iemand die zestien jaar of ouder is, en zich vrijwillig in vreemde krijgsdienst begeeft van een staat die betrokken is bij gevechtshandeling tegen het Koninkrijk dan wel tegen een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid is. Voorts kan de Minister in het belang van de nationale veiligheid het Nederlanderschap intrekken van iemand van zestien jaar of ouder die zich buiten het Koninkrijk bevindt, wanneer uit zijn gedragingen blijkt dat hij zich heeft aangesloten bij een organisatie die voorkomt op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict. Die lijst wordt opgesteld door de Minister, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad.
Verlies van Nederlanderschap in verband met een andere nationaliteit
De combinatie van het Nederlanderschap met een andere nationaliteit wordt in de Rijkswet op verschillende manieren tegengegaan. Zo wordt aan naturalisatie tot Nederlander de voorwaarde verbonden dat de oorspronkelijke nationaliteit moet worden afgezworen (tenzij dat niet kan worden gevergd, of wanneer afstand van die nationaliteit volgens de wetgeving van dat land niet mogelijk is). Wie dat niet doet kan het Nederlanderschap weer verliezen: ingevolge artikel 15 van de Rijkswet kan de Minister het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend of het besluit waarbij de verkrijging van het Nederlanderschap is bevestigd, intrekken als de betrokkene niet voldoet aan zijn plicht om al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijk nationaliteit te verliezen.
Het spiegelbeeld van die situatie doet zich voor als een Nederlander vrijwillig de nationaliteit van een ander land verkrijgt. Volgens artikel 15 van De Rijkswet verliest een meerderjarige het Nederlanderschap door het vrijwillig verkrijgen van de nationaliteit van een ander land. Dat verlies gebeurt van rechtswege, er is geen besluit van de Minister voor nodig. Er is overigens wel een belangrijke uitzondering: vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit leidt niet tot verlies van het Nederlanderschap als de betrokkene in dit land geboren was en daar ten tijde van de verkrijging zijn hoofdverblijf heeft. Ook treedt verlies niet in wanneer de betrokkene tijdens de minderjarigheid gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijf jaar in het land van de andere nationaliteit hoofdverblijf heeft gehad of getrouwd is met een persoon die de andere nationaliteit bezit.
Verklaring van afstand, wonen in het buitenland.
Er zijn gevallen waarin iemand zelf besluit het Nederlanderschap te willen verliezen. Dit kan door het afleggen van een verklaring van afstand, dit heeft van rechtswege ten gevolge dat het Nederlanderschap vervalt.
Er zijn ook gevallen waarin iemand periodiek moeite moet doen om het Nederlanderschap te behouden, met name als iemand al lang in het buitenland woont, en naast het Nederlanderschap ook een andere nationaliteit bezit. Als zo iemand tijdens zijn meerderjarigheid zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd, moet hij zorgen dat hij voor de afloop van tien jaar een bevestiging van het Nederlanderschap krijgt. Dat kan gebeuren in de vorm van een verklaring, maar ook door verlenging van paspoort of identiteitskaart. In dat geval begint een nieuwe termijn van tien jaar te lopen. Doet hij of zij dat niet dan vervalt het Nederlanderschap automatisch.
Minderjarigen
Voor minderjarigen bevat artikel 16 van de Rijkswet een aantal bepalingen met betrekking tot het verlies van het Nederlanderschap, die samenhangen met vaststelling of wijziging van de nationaliteit van de (adoptief)ouders. Een voorbeeld van hoe dat gaat is de zaak van de in Amsterdam opgegroeide Daniël Buter, die op zijn 19eontdekte dat hij geen Nederlander was, omdat zijn moeder afstand had gedaan van haar Nederlandse nationaliteit.
Invloed van het recht van de Europese Unie
Als lidstaat van de Europese Unie is Nederland niet volledig vrij om te regelen wanneer het Nederlanderschap wordt verloren. Dat heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in twee arresten uitgemaakt, in de zaken van Rottmann en Tjebbes. Het Nederlanderschap houdt immers automatisch het Unieburgerschap in, aan welke status fundamentele rechten op basis van het Unierecht zijn verbonden, zoals het recht om in alle EU lidstaten te werken en te verblijven. Door het verlies van de Nederlandse nationaliteit wordt de betrokkene tevens geconfronteerd met het verlies van zijn Unieburgerschap. Op basis van de genoemde rechtspraak moet Nederland onderzoeken of het verlies van het Unieburgerschap in het concrete geval evenredig is. Zijn de gevolgen onevenredig in het individuele geval, dan moet de betrokkene met terugwerkende kracht de nationaliteit herkrijgen. De Unierechtelijke evenredigheidstoets zal ook moeten worden toegepast bij intrekking van de Nederlandse nationaliteit bij vermeende jihadstrijders.