Als een alleenstaande minderjarige vreemdeling gedurende zijn asielprocedure meerderjarig wordt, heeft dit geen effect op zijn recht op gezinshereniging met zijn ouders. Dat heeft het Hof van Justitie EU bepaald in een prejudiciële zaak tegen Nederland. Dit betekent dat het Nederlandse nareisbeleid voor alleenstaande minderjarige vluchtelingen moet veranderen. Wat zegt het Hof?
Door Martijn Stronks
Het Hof van Justitie EU heeft uitspraak gedaan in een zaak betreffende het Nederlandse nareisbeleid. Op grond van artikelen 9-12 Gezinsherenigingsrichtlijn hebben familieleden van erkende vluchtelingen het recht op gezinshereniging. Dit wordt wel nareis genoemd. Binnen een korte periode nadat de vluchtelingenstatus is verleend, mag de vluchteling een aanvraag indienen tot hereniging met zijn gezinsleden. Voor deze nareis zijn verder geen nadere vereisten gesteld, zoals dat bij reguliere gezinshereniging het geval is. Zo wordt er geen inkomenseis gesteld aan de hereniging, noch kunnen er integratievereisten worden tegengeworpen aan de gezinsleden. Nareis is op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn ook mogelijk voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen, dus minderjarige vreemdelingen die zonder ouders of wettelijke vertegenwoordigers asiel hebben aangevraagd. Artikel 10 lid 3 bepaalt dat alleenstaande minderjarige zich kunnen verenigen met hun ouders. Dat is een gunstiger bepaling dan voor meerderjarigen geldt, die zich namelijk in de regel niet op grond van nareis met hun ouders kunnen herenigen (maar wel met partners en minderjarige kinderen).
De prejudiciële vraag
De uitspraak van het Hof van Justitie EU handelde over de nareis van een alleenstaand meisje uit Eritrea dat op het moment dat zij asiel aanvroeg 17 jaar oud was, maar op het moment dat zij haar asielvergunning kreeg meerderjarig was geworden. Het Hof was door de Nederlandse rechter gevraagd uitspraak te doen over de vraag wat het relevante moment is om te bepalen of iemand als ‘alleenstaande minderjarige’ geldt. Nederland hanteerde als beleid dat daarvoor het moment geldt dat de vreemdeling (na verkrijging van de asielvergunning) de aanvraag voor gezinshereniging indient. De vreemdeling stelde daar tegenover dat dit problematisch is, omdat dit betekent dat als de vreemdeling gedurende de asielprocedure meerderjarig wordt, hij niet meer in aanmerking komt voor hereniging met zijn ouders. De Nederlandse rechter wilde dus weten of iemand een ‘alleenstaande minderjarige’ is in de zin van de Gezinsherenigingsrichtlijn, als hij gedurende de asielprocedure meerderjarig is geworden. Wordt hij gedurende de asielprocedure juridisch gezien ouder, of niet.
De uitspraak
Het Hof van Justitie EU concludeert dat het moment van indiening van het asielverzoek bepalend is voor de leeftijd van de vreemdeling. Als hij op dat moment een minderjarige alleenstaande vreemdeling is, heeft hij recht op gezinshereniging met zijn ouders, ook als hij vervolgens aan het einde van zijn procedure meerderjarig is geworden.
Het Hof komt tot deze conclusie op grond van een aantal argumenten. Allereerst benadrukt het de speciale karakter van vluchtelingenbescherming. Met de bescherming van vluchtelingen is namelijk iets bijzonders aan de hand, iemand die stelt vluchteling te zijn komt al rechten toe, nog voordat in een juridische procedure is vastgesteld dat hij daadwerkelijk aan de vluchtelingendefinitie voldoet. Dit wordt de declaratoire kracht van vluchtelingenstatus genoemd. De rechten die een vluchteling heeft – bijvoorbeeld het recht niet te worden teruggestuurd naar zijn land van herkomst, of het recht op gezinshereniging – komt hem toe vanaf het moment dat hij aan de vluchtelingendefinitie voldoet. Dat is vaak het moment wanneer hij de grenzen van zijn land van herkomst passeert en dus nog ver voordat hij in zijn gastland aankomt, laat staan voor het moment dat er een beslissing in zijn asielprocedure is genomen. Dus een vluchteling heeft al het recht om te worden herenigd met zijn gezinsleden, nog voordat een formeel besluit is genomen over zijn asielverzoek. Dit betekent, aldus het Hof, dat het recht op gezinshereniging van een alleenstaande minderjarige vreemdeling niet afhankelijk kan worden gemaakt van de snelheid van de nationale asielprocedure. Dat zou immers indruisen tegen het doel van de bepaling, het bevorderen van gezinshereniging en de bijzondere bescherming aan met name alleenstaande minderjarige vluchtelingen.
Bovendien zou het tot gevolg hebben dat het recht van alleenstaande minderjarige vluchtelingen afhankelijk wordt gemaakt van het tijdstip waarop de procedure wordt afgesloten. In plaats van dat de nationale autoriteiten zouden worden aangemoedigd om snel te beslissen op de asielaanvraag, zou dit juist het tegenovergestelde effect kunnen. Autoriteiten zouden lange procedures kunnen gebruiken om de rechten van vluchtelingen in te perken. Dit zou leiden tot ongelijke behandeling – twee alleenstaande minderjarige vluchtelingen van dezelfde leeftijd die op hetzelfde moment een asielverzoek zouden hebben ingediend, zouden een ander recht op gezinshereniging kunnen hebben afhankelijk van de lengte van hun procedure. Bovendien zou dit in strijd zijn met de rechtszekerheid, omdat het voor de alleenstaande minderjarige ‘absoluut onvoorzienbaar’ zou zijn of hij in aanmerking zou kunnen komen voor het recht op gezinshereniging met zijn ouders.
Dit alles maakt dat het Hof concludeert dat de datum van indiening van de asielaanvraag als uitgangspunt wordt genomen, waardoor ‘wordt verzekerd dat de slaagkansen van het verzoek om gezinshereniging voornamelijk afhangen van factoren die verband houden met de verzoeker en niet met de betrokken overheidsinstantie’ (r.o. 60).
Gevolgen
Met deze uitspraak gaat er een streep door het Nederlandse beleid om nareis van alleenstaande minderjarige vluchtelingen afhankelijk te stellen van de leeftijd op het moment van de de aanvraag voor gezinshereniging. Het is de vraag of de nadruk die het Hof legt op het doel van het bevorderen van gezinshereniging en de bijzondere bescherming van met name alleenstaande minderjarige vluchtelingen later ook gevolgen zal hebben voor andere aspecten van het Nederlandse nareisbeleid. Op dit moment dient er nog een zaak bij het Hof van Justitie over het Nederlandse beleid rond bewijslast in nareiszaken.
In deze zaak schreef de Migration Law Clinic van de Vrije Universiteit Amsterdam een advies aan de advocaat van de vreemdeling. Het advies is hier te lezen.