Op 11 juni 2024 deed het Hof van Justitie uitspraak over de vraag of vrouwen een “bijzondere sociale groep” in de zin van het Vluchtelingenverdrag kunnen vormen. Ook benadrukte het dat het belang van het kind concreet moet worden vastgesteld. Verblijfblog bespreekt de uitspraak en de betekenis voor de Nederlandse rechtspraktijk.
Door Hemme Battjes
De zaken K en L
De zaken waarin de prejudiciële vragen werden gesteld door rechtbank Den Bosch betroffen twee Iraakse zussen, die toen zij in 2015 Nederland binnenkwamen 11,5 en 10,5 jaar oud waren. Hun eerste asielaanvraag werd afgewezen. In hun tweede asielaanvraag uit 2019 stelden zij dat ze door hun verblijf in Nederland verwesterd waren geraakt. Ze menen dat Westerse waarden onderdeel van hun identiteit zijn geworden, zoals het maken van eigen keuzes voor wat betreft werk, studie, relaties en het uiten van politieke en godsdienstige overtuigingen. Bij terugkeer naar Irak zouden zij door deze identiteit ernstige problemen ondervinden. Toen de rechtbank de prejudiciële vragen stelde, woonden K en L een kleine zes jaar in Nederland en waren zij nog minderjarig. De rechtbank vroeg of verwesterde vrouwen een “bijzondere sociale groep” vormen en hoe rekening gehouden moest worden met de minderjarigheid van beide eisers.
Bijzondere sociale groep
Vluchteling in de zin het vluchtelingenverdrag is eenieder met gegronde vrees voor vervolging vanwege éen van de vervolgingsgronden – ras, godsdienst, nationaliteit, behoren tot een bijzondere sociale groep of politieke overtuiging. De vervolgingsgrond “het behoren tot een bijzondere sociale groep” is in artikel 10 van de Kwalificatierichtlijn gedefinieerd aan de hand van twee criteria, die allebei vervuld moeten zijn. Ten eerste moeten de leden een gemeenschappelijk kenmerk bezitten dat ofwel niet door hen veranderd kan worden, ofwel dermate fundamenteel voor hun identiteit of morele integriteit is dat van hen niet geëist mag worden dat zij dit opgeven. Ten tweede moet de groep in het land van herkomst een eigen identiteit hebben omdat ze als afwijkend wordt beschouwd. Een voorbeeld van een bijzondere sociale groep in sommige landen zijn homoseksuelen, omdat het een eigenschap betreft die niet kan worden gewijzigd en in die landen homoseksuele handelingen strafbaar zijn (waaruit blijkt dat zij als afwijkend worden beschouwd; zie het arrest van het Hof van Justitie X, Y en Z).
Eerdere rechtspraak
De vragen van rechtbank waren mede ingegeven door de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over verwesterde vrouwen. In drie uitspraken uit 2018 (besproken in dit blog) over jonge Afghaanse vrouwen die soortgelijke asielmotieven hadden aangevoerd als K en L, oordeelde de Afdeling dat verwesterde vrouwen geen bijzondere sociale groep vormen. De Afdeling merkte daarbij op dat een westerse levensstijl geen politieke of godsdienstige overtuiging hoeft te impliceren. Verder achtte zij de groep te divers, in zowel overtuiging als gedragingen. Deze vrouwen hebben weliswaar als gemeenschappelijk kenmerk dat ze zich in Nederland anders gedragen dan in Afghanistan, maar dit is niet zo fundamenteel voor hun identiteit of morele integriteit dat dat zij deze in principe niet kunnen opgeven. In beginsel kon dus aanpassing aan de lokale normen en waarden worden verwacht, en konden asielverzoeken van verwesterde vrouwen worden afgewezen.
Verwesterd
Een opmerking vooraf over de term verwesterd: in K en L geeft het Hof van Justitie aan deze te vermijden (AG Collins stelt in de Conclusie dat de term te vaag is en een valse dichotomie tussen Oost en West suggereert) en spreekt in plaats daarvan van vrouwen “die als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat zij zich tijdens hun verblijf in een lidstaat daadwerkelijk zijn gaan vereenzelvigen met de fundamentele waarde van gelijkheid tussen vrouwen en mannen”. Hieronder wordt kortheidshalve en in navolging van de AG van vrouwen met geloof in gendergelijkheid gesproken.
Het Hof oordeelt dat deze vrouwen wel degelijk een sociale groep kunnen vormen. In het arrest WS van 24 januari 2024 had het Hof al bepaald dat zowel “vrouwen uit [een] land als geheel” alsook een “meer beperkte groepen van vrouwen die een bijkomende gemeenschappelijke eigenschap delen” een bijzondere sociale groep kunnen vormen, afhankelijk van de omstandigheden in dat land. Immers, “het feit dat iemand vrouw is” is een aangeboren kenmerk. In het geval van K en L komt daarbij dat als een vrouw in gendergelijkheid gelooft (wat betreft onderwijs, loopbaan, activiteiten in de publieke sfeer, partner enzovoorts) dat betekent dat zij zelf keuzes wil maken die bepalend zijn voor haar identiteit. Dan gaat het dus om een kenmerk of geloof dat dermate fundamenteel is dat niet verwacht mag worden dat zij deze opgeeft. Ook kan de omstandigheid dat vrouwen in een lidstaat hebben verbleven “tijdens een levensfase waarin een persoon zijn identiteit vormt” (K en L waren in Nederland tijdens hun tienerjaren) een gemeenschappelijke achtergrond vormen die niet gewijzigd kan worden. Kortom, aan het eerste vereiste voor het vormen van een bijzondere sociale groep is zeker voldaan.
Als afwijkend beschouwd
Of dat ook geldt voor het tweede vereiste hangt af van de situatie in het land van herkomst. Het kan immers zo zijn dat de “sociale, morele of juridische normen” daar tot gevolg hebben dat deze vrouwen als afwijkend worden beschouwd. Het gaat dan dus om normen die vrouwen het recht op keuzes wat betreft loopbaan, vrij partnerkeuze en wat dies meer zij ontzeggen. Of dat het geval is, is een feitelijke kwestie waar het Hof niet op ingaat. Wel merkt het op dat de relevante omgeving waarin de vrouwen als afwijkend worden beschouwd het hele land van herkomst kunnen betreffen, maar ook een deel ervan of een deel van de bevolking. Verder merkt het Hof nog op dat niet vereist is dat het geloof in gelijkheid tussen mannen en vrouwen voortkomt uit een politieke of godsdienstige overtuiging.
Andere relevante omstandigheden
Hoewel de vragen van de rechtbank daar niet specifiek op zagen, voegt het Hof nog wat overwegingen toe over de beoordeling van de gegronde vrees voor vervolging in zulke zaken. Mede gezien het Verdrag van Istanbul (Europees verdrag inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld) moeten de autoriteiten er oog voor hebben dat gendergerelateerd geweld vervolging als bedoeld in de vluchtelingendefinitie is. Verder wijst het Hof erop dat de bewijslast niet geheel bij deze vrouwen ligt – ook de IND moet onderzoek doen naar de situatie in het land van herkomst over onder meer de rechtspositie van vrouwen, hun politieke, economische en sociale rechten, de gewoonten in dat land en de gevolgen van het niet navolgen daarvan. Ten slotte merkt het Hof nog op (onder verwijzing naar het eerdergenoemde arrest X, Y en Z) dat niet verwacht mag worden dat vrouwen geweld kunnen vermijden door zich terughoudend op te stellen.
Belangen van het kind
Rechtbank Den Bosch had in zijn verwijzingsuitspraak opgemerkt dat de Afdeling bestuursrechtspraak niet verwacht dat bij de beoordeling van verzoeken om internationale bescherming expliciet aandacht wordt besteed aan de belangen van het kind. Het Hof merkt op dat het Unierecht vereist dat met de belangen en de mening van minderjarigen rekening wordt gehouden. Dat betekent dat het belang van het kind in het kader van een individuele beoordeling dient te worden vastgesteld voorafgaand aan het nemen van de beslissing over het verzoek tot internationale bescherming. Hoe dat precies moet gebeuren is aan de lidstaten, omdat een meer gedetailleerde regeling in het Unierecht ontbreekt.
Gevolgen van de uitspraak
De Nederlandse rechtspraak en het beleid ten aanzien van de duiding van bijzondere sociale groep dient op basis van deze uitspraak te worden bijgesteld, zodat wordt erkend dat vrouwen die geloven in gendergelijkheid zo’n groep kunnen vormen. Of dat ook geldt voor vrouwen uit Irak of andere landen zal afhangen van de situatie in die landen (of delen ervan), en de vraag of of deze vrouwen daar als afwijkend worden beschouwd. Als dat inderdaad het geval is in (delen van) Irak en elders betekent dat nog niet dat al die vrouwen als vluchteling erkend moeten worden. Immers, zij zullen ook gegronde vrees voor vervolging moeten aantonen, en dus aannemelijk moeten maken dat in hun individuele geval een gerede kans bestaat op ernstige mensenrechtenschendingen vanwege het behoren tot die groep.
Wat betreft de belangen van het kind betekent deze uitspraak in ieder geval dat de staatssecretaris in zijn beslissingen op asielaanvragen van minderjarigen hun belang expliciet zal moeten vaststellen. Dat lijkt vooralsnog vooral neer te komen op strengere eisen aan de motivering van die beslissingen. Op 21 juni 2024 heeft rechtbank Den Bosch zitting in de zaken die aanleiding gaven tot het stellen van de prejudiciële vragen. De uitspraak die daarop volgt zal hopelijk meer zicht bieden op de wijze waarop de rechter invulling geeft aan het vereiste het belang van minderjarigen expliciet vast te stellen.