Brexit: sociale zekerheid van Britten in Nederland

3917

Britse staatsburgers zijn niet langer burgers van de Europese Unie. Zodra de transitieperiode op 31 december 2020 afliep, verloren zij deze ‘supranationale’ status. Dit heeft niet alleen consequenties voor hun verblijfsrecht en stemrecht in lokale en Europese verkiezingen, maar mogelijk ook voor hun sociale rechten in de Nederlandse verzorgingsstaat. Wat zijn de aanspraken op de sociale zekerheid van Britten in Nederland?

Door Dion Kramer*

Sociale bijstand
Britten met een permanent verblijfsrecht hebben een vrijwel onvoorwaardelijke toegang tot de Nederlandse verzorgingsstaat. Duurzaam verblijfsrecht wordt gezien als een ‘kroon’ op integratie in de gastsamenleving. Britten met een dergelijk verblijfsrecht hebben recht op sociale bijstand zonder dat dit kan leiden tot de beëindiging van hun verblijfsrecht. Voor gepensioneerde Britten met een zogenaamd ‘pensioengat’ betekent dit bijvoorbeeld ook dat zij recht hebben op een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (een zogenaamde AIO-aanvulling) om hun inkomen aan te vullen tot het sociaal minimum.

Dat ligt ingewikkelder voor Britten met een tijdelijk verblijfsrecht. Voor deze groep Britten gelden aanvullende voorwaarden: zij dienen ofwel te werken ofwel voldoende middelen van bestaan te hebben om hun verblijfsrecht te behouden (zie: blog ‘Brexit: Verblijfsrechten van Britten in Nederland’). Britten die ‘reële en daadwerkelijke’ arbeid in Nederland verrichten, hebben altijd een verblijfsrecht en dienen gelijk behandeld te worden met Nederlanders. Zij mogen daarom een aanvullend beroep doen op de bijstand om hun inkomen tot de bijstandsnorm aan te vullen, waarbij dat beroep geen gevolgen kan hebben voor hun verblijfsrecht. Werkloosheid hoeft niet direct een gevolg voor het recht op bijstand te hebben. Britten die langer dan een jaar ononderbroken hebben gewerkt en onvrijwillig werkloos raken, behouden voor onbepaalde tijd een recht op bijstand, zolang zij zich inschrijven als werkzoekende. Wanneer Britten minder dan een jaar hebben gewerkt en onvrijwillig werkloos raken, kunnen zij gedurende zes maanden bijstand ontvangen. Hierna moeten zij aantonen een reële kans op werk te hebben. Zo niet, dan riskeren zij verlies van hun verblijfsrecht.

Britten die niet werken en in Nederland verblijven met een tijdelijk verblijfsrecht, dienen voorzichtig om te gaan met een beroep op bijstand. Net zoals dat geldt voor Unieburgers kan een beroep op bijstand leiden tot een vervolgonderzoek door de IND en de conclusie dat er niet langer wordt voldaan aan de verblijfsvoorwaarde dat hij of zij voldoende bestaansmiddelen heeft. Een beroep op de bijstand kan dus leiden tot de intrekking van het tijdelijk verblijfsrecht. Mogelijk kan het ook tot een probleem leiden op het moment dat een Brits staatsburger een aanvraag doet voor een permanent verblijfsrecht in Nederland. Er dient benadrukt te worden dat volgens artikel 14(3) van Richtlijn 2004/38 een beroep op bijstand nooit automatisch tot gevolg mag hebben dat het verblijfsrecht wordt ingetrokken (zie ook Vreemdelingenbesluit 8.16). Volgens het Hof van Justitie (en Nederlandse rechters) dienen bijvoorbeeld de duur, de hoogte en een reeks aan andere individuele omstandigheden in ogenschouw genomen te worden bij het bepalen of een beroep op bijstand als ‘onredelijk’ beschouwd moet worden.

Britten die na 31 december 2020 in Nederland zijn gearriveerd, hebben in beginsel geen recht op bijstand, zolang zij geen verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd hebben. Tot die tijd geldt – net als voor andere niet-EU nationaliteiten – dat een beroep op bijstand altijd gevolgen kan hebben voor het verblijfsrecht. Britten zijn dus niet langer beschermd door het genereuzer EU recht.

Collegegeld en studiefinanciering
Voor Britse jongeren met aspiraties om op het continent tegen schappelijke collegegelden te studeren, betekende Brexit een ramp. Nederland hoeft Britse studenten niet langer gelijk te behandelen als Nederlandse studenten. Hogescholen en universiteiten mogen aan hen daarom de veel hogere instellingscollegegelden vragen. Dit is anders voor Britten die op 31 december 2020 (rechtmatig) in Nederland verbleven. Op grond van het Terugtrekkingsakkoord behouden zij hun verblijfsrecht in Nederland en daarmee het recht om gelijk behandeld te worden met betrekking tot hun toegang tot het Nederlandse onderwijs. Dit geldt dus nadrukkelijk ook voor Britten die hier op die datum werkzaam waren of hier anderszins een verblijfsrecht verkregen. Ook kunnen achtergebleven kinderen van in Nederland woonachtige of werkzame Britse ouders nog altijd naar Nederland verhuizen om hier tegen het wettelijk collegegeld te studeren. Deze kinderen moeten ofwel onder de leeftijd van 21 jaar zijn ofwel aantonen dat zij financieel afhankelijk zijn van hun ouders.

Het recht op studiefinanciering ligt echter aanzienlijk gecompliceerder. Analoog aan Unieburgers met een duurzaam verblijfsrecht maken Britten met een permanent verblijfsrecht en hun directe familieleden aanspraak op studiefinanciering, zolang zij voldoen aan de voor studiefinanciering die ook voor Nederlanders gelden. Britse studenten met een tijdelijk verblijfsrecht komen in beginsel niet in aanmerking voor studiefinanciering en zullen moeten wachten tot zij vijf jaar in Nederland zijn. Dit verandert op het moment dat zij, of hun directe familieleden, ‘daadwerkelijke en reële arbeid’ in Nederland verrichten. Als werknemers of familieleden van werknemers dienen zij namelijk altijd gelijk behandeld te worden met Nederlanders. Studenten met een bijbaan of studenten met in Nederland werkzame ouders of partners komen daarmee dus ook in aanmerking voor Nederlandse studiefinanciering. DUO heeft het minimum aantal uren dat de student of zijn of haar ouder of partner moet werken vastgesteld op 56 uur per maand (40% van de arbeidstijd). Volgens het Hof van Justitie dient er echter met alle omstandigheden van de arbeidsrelatie rekening gehouden te worden en zou zelfs 5,5 uur per week kunnen volstaan. Een interessant uitvloeisel van het EU recht is dat familieleden van in Nederland werkzame Unieburgers die in een andere EU lidstaat studeren de Nederlandse studiefinanciering kunnen ‘exporteren’. Dit betekent dus dat de Britse kinderen van in Nederland werkzame ouders de Nederlandse studiefinanciering zouden mogen gebruiken om hun studie in het VK te bekostigen.

Britten die na 31 december 2020 naar Nederland zijn verhuisd om een studie te beginnen, komen in beginsel niet in aanmerking voor studiefinanciering, aangezien zij zich niet langer kunnen beroepen op het non-discriminatiebeginsel. Net zoals geldt voor andere niet-EU nationaliteiten zijn er wel bepaalde verblijfsvergunningen, met name die voor onbepaalde tijd, die wel recht geven op studiefinanciering. Men kan bijvoorbeeld ook denken aan een partnervisum dat recht geeft op Nederlandse studiefinanciering.

Inkomensafhankelijke Toeslagen
Over de inkomensafhankelijke toeslagen op grond van Awir (huurtoeslag, zorgtoeslag, kinderopvangtoeslag en kindgebonden budget) kunnen we voor de meeste standaardsituaties vrij kort zijn. Het recht op deze toeslagen is namelijk gekoppeld aan het rechtmatig verblijf in Nederland. Dat wil zeggen dat er in beginsel niets verandert voor Britse staatsburgers, zolang zij in het bezit zijn van een geldige verblijfsvergunning. Dit geldt dus ook voor Britten die gearriveerd zijn na 31 december 2020. De risico’s die kleven aan deze koppeling tussen het verblijfsrecht en recht op toeslagen werden al eerder uiteengezet in een vorige blog (zie: blog ‘Wat voor financiële problemen ondervinden legale en Nederlandse partners in ‘gemengdestatusgezinnen’). Mocht de verblijfsvergunning bijvoorbeeld worden ingetrokken of niet worden verlengd (bijvoorbeeld bij een beroep op bijstand) dan kunnen verstrekte toeslagen met terugwerkende kracht worden teruggevorderd. Bij een voortdurende grensoverschrijdende situatie (bijvoorbeeld een Brit woont in Nederland, maar werkt nog in het VK of andersom) wordt het iets gecompliceerder. Huurtoeslag wordt in ieder geval alleen verstrekt bij verblijf in Nederland. Voor de verstrekking van de andere toeslagen gelden de sociale zekerheidsregels hieronder.

Sociale zekerheid
Lidstaten van de Unie zijn vrijwel soeverein om hun sociale zekerheidsstelsels te organiseren en regels op te stellen. Om te voorkomen dat mobiele EU burgers met een breed scala aan praktische problemen te maken krijgen, heeft de Unie echter wel coördinatieregels opgesteld. Zonder deze coördinatieregels zouden EU burgers niet of juist dubbel verzekerd kunnen zijn, de uitkeringen of pensioenen waar ze aan bij hebben gedragen niet mee kunnen nemen naar andere lidstaten of ‘gaten’ in hun pensioen of verzekeringsperioden oplopen.

Het Terugtrekkingsakkoord heeft bepaald dat de sociale zekerheidsrechten voor Britten die op 31 december in een EU lidstaat ongewijzigd blijven voor zolang hun grensoverschrijdende situatie niet onderbroken wordt. Dit betekent dat zij hun bestaande rechten onder de coördinatieregels van Verordening 883/2004 kunnen blijven uitoefenen. Het strekt te ver om deze regels in detail te bespreken (de Europese Commissie biedt een mooi overzicht). In hoofdlijnen bepalen deze coördinatieregels dat het land van werk leidend is: Britten en hun familieleden die in Nederland werken zijn hier verzekerd en Britten die in het VK werken maar in Nederland wonen (zogenaamde grenswerkers) in het VK. Niet-werkenden zijn in beginsel verzekerd in het land van hun woonplaats. Het overgrote deel van de Britten in Nederland zal daarom in Nederland verzekerd blijven met betrekking tot de volksverzekeringen (Algemene Ouderdomswet, Algemene nabestaandenwet en Wet langdurige zorg) en werknemersverzekeringen (Werkloosheidswet, Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Ziektewet) en hier in aanmerking komen voor gezinstoeslagen, zoals de kinderbijslag. Onder de coördinatieregels zullen Britten gelijk behandeld moeten worden en mogen in veel situaties verzekeringsperioden in het buitenland meegeteld worden voor de berekening van de hoogte en duur van uitkeringen. Dit laatste kan bijvoorbeeld belangrijk zijn voor de berekening van de duur van de WW uitkering. Een controversieel punt blijft daarnaast de mogelijkheid tot het exporteren van uitkeringen. Zo mag de Nederlands AOW uitkering geëxporteerd worden om te pensioneren in het VK, kan de in Nederland werkzame Brit kinderbijslag exporteren naar zijn in het VK woonachtige kinderen en kan een Brit voor maximaal drie maanden de WW uitkering meenemen naar het VK om werk te zoeken.

Ook de Britse regering heeft het nut van deze coördinatieregels ingezien bij het sluiten van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst. Een speciaal ‘Protocol betreffende de coördinatie van de sociale zekerheid’ voorziet in vergelijkbare sociale zekerheidsrechten voor Britten die na 31 december 2020 naar EU lidstaten willen reizen of daar willen verblijven of werken en vice versa. In hoofdlijnen gelden daarom de bestaande EU coördinatieregels wat betreft de vaststelling van het verzekeringsland, de samentelling van verzekeringsperioden in het buitenland en de export van bijvoorbeeld pensioenen. Een ‘overwinning’ van de Britten (ooit een wens van premier Cameron) is dat staten niet langer verplicht zijn om gezinsbijslagen te exporteren. Dit betekent dat de Nederlandse kinderbijslag en daaraan gekoppelde kinderopvangtoeslag en kindgebonden budget niet meer besteed mogen worden aan kinderen die in het VK wonen. Ook kunnen de WW en invaliditeitsuitkeringen niet langer geëxporteerd worden.

Ten slotte is het nog belangrijk te vermelden dat het Protocol, in tegenstelling tot het Uittredingsakkoord, wel voorziet in speciale sociale zekerheidsregels voor gedetacheerde werknemers, namelijk werknemers die tijdelijk voor hun werkgever in een ander land gaat werken dan waar hij gewoonlijk werkt. Nederland heeft daarbij gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de bestaande EU detacheringsregels toe te passen. Kort gezegd kunnen Britten die gedetacheerd worden in Nederland voor maximaal 24 maanden hierdoor verzekerd blijven in het Verenigd Koninkrijk en vice versa. Deze optie lijkt niet geheel onbelangrijk voor het wederzijds (financiële) dienstenverkeer in de toekomst.

Conclusie
Brexit en het verlies van Unieburgerschap betekent voor veel Britten minder afdwingbare rechten binnen de Nederlandse verzorgingsstaat. De gevolgen lijken verreweg het grootst voor Britten die in de toekomst ooit in Nederland wensten te studeren en Britten die vanwege omstandigheden een beroep moeten doen op minimumvoorzieningen zoals de bijstand. Dat de handige sociale zekerheidsregels grotendeels blijven bestaan voor Britten (en Nederlanders) die de nieuwe migratiehordes in de toekomst wel weten te slechten, lijkt het resultaat van het verlangen om de wederzijdse mobiliteit van hoogopgeleide en goedverdienende ‘expats’ niet al te moeilijk te maken (hoewel deze voordelen nu ook goed uit lijken te komen om bijvoorbeeld vrachtwagenchauffeurs over het kanaal te lokken). Voor de Britten die niet tot deze ‘doelgroep’ behoren heeft Brexit vrijwel alle grensoverschrijdende aspiraties en sociale bescherming in de Europese Unie tenietgedaan en daarmee hebben de Brexiteers effectief voor elkaar gekregen wat zij het electoraat beloofden.

* Dion Kramer werkt als universitair docent bij de afdeling Transnational Legal Studies van de VU en doet onderzoek naar het recht en de politiek van de Europese integratie. Dion Kramer is een aangesloten lid van het ACMRL.